Esther 9

1) Adar,

Zie boven, Esth. 3:7.

Es 3.7

2) toen des konings

Dat is, toen de tijd aankwam, dat men de Joden zou uitroeien.

3) woord

Dat is, zijn plakkaat.

4) zo is het omgekeerd,

Te weten, door de rechtvaardige regering Gods, die Hamans bloeddorstig voornemen had te schande gemaakt en den vijanden van Gods volk had gedaan gelijk zij anderen meenden te doen.

5) hun verderf zochten;

Hebreeuws, hun kwaad.

6) bestond voor hen,

Of, stond hen tegen. Hebreeuws, tegen hun aangezicht.

7) hunlieder schrik

Versta hier, een vrees en schrik, waarmede de Joden van anderen gevreesd werden. Alzo ook Esth. 9:3.

Es 9.3
8) die het werk des konings deden,

Zie boven, Esth. 3:9.

Es 3.9

9) verhieven de Joden;

Dat is, zij eerden hen en deden hun alle hulp.

10) de vreze van Mordechai

Dat is, zij vreesden hem te vertoornen, nu zij zagen dat hij in zulk aanzien bij den koning was.

11) groot

Dat is, in groot aanzien en autoriteit.

12) werd doorgaans groter.

Dat is, hij werd alle dagen groter. Zie deze manier van spreken Gen. 26:13, met de aantekening. Hebreeuws, gaande en groot wordende.

Ge 26.13
13) met den slag des zwaards,

Dat is, zij sloegen en doodden, en brachten om met het zwaard al hun vijanden.

14) vijfhonderd mannen.

Sommige menen dat deze vijf honderd mannen zijn geweest vrienden en bondgenoten van Haman, waarom de koning hierin des te weiniger zwarigheid gemaakt heeft, als vermoedende dat zij iets tegen hem mochten aanvangen om Hamans dood te wreken.

15) Parsandatha,

Zie Exod. 17:14, en Deut. 25:17, waar geboden wordt Amalek uit te roeien.

Ex 17.14 De 25.17
16) doodden zij;

Niet alleen ten aanzien van het boos voornemen huns vaders; maar ten aanzien van het bevel Gods; Exod. 17:14.

Ex 17.14

17) zij sloegen hun handen

Dat is, zij namen de goederen der verslagenen niet tot zich [ofschoon de koning hun zulks had toegelaten]. Waarom? Omdat zij des konings schatkamer niet zouden tekortdoen; ook opdat zij zouden doen blijken dat zij hun vijanden niet hadden doodgeslagen om vuil gewin, huns eigen profijtshalve, maar alleen om hun lijf en goed te beschermen, en dewijl de nood zulks vereiste, want anderszins kon des konings plakkaat niet vernietigd worden.

18) wat hebben zij

Alsof hij zeide: Dewijl het getal der doden op den burg Susan zo groot is; hoe groot moet dan zijn het getal van al degenen, die in al de landschappen mijns rijks gedood zijn?

19) Dunkt het den koning goed,

Hebreeuws, is het goed bij den koning.

20) men late

Dat is, laat hen morgen in de stad Susan doen wat heden op den burg Susan geschied is. Anderen verstaan dit alzo, dat er te Susan nog enigen waren, die zich tegen de Joden stelden, die ook noodzakelijk moesten uitgeroeid worden.

21) aan de galg.

Hier staat aan te merken dat de zonen van Haman zijn gehangen geworden nadat zij doodgeslagen waren. Zie Esth. 9:10.

Es 9.10
22) daar werd een gebod

Dat is, daar werd een bevel gedaan vanwege den koning, door hetwelk den Joden te Susan werd toegelaten hun vijanden des anderen daags ook te doden, gelijk Esther, Esth. 9:13, is verzoekende.

Es 9.13
23) vergaderden,

Hij wil zeggen: Zij vergaderden om hun leven te beschermen en om in vrede te mogen leven, zonder hun vijanden te vrezen.

24) leven,

Hebreeuws, ziel. Anders, en stonden voor hun leven, en hadden rust, enz.

25) zij sloegen hun hand niet

Zie boven, Esth. 9:10.

Es 9.10
26) Susan waren,

Te weten, in de stad Susan.

27) op den dertienden

Te weten, op den dertienden dag der maand Adar.

28) Daarom maakten

Te weten, vanwege de victorie, die zij op dien dag over hun vijanden verkregen hadden.

29) tot vreugde

Zie Deut. 16:11,14; Neh. 8:10,11.

De 16.11,14 Ne 8.9,10

30) vrolijken dag,

Hebreeuws, goeden.

31) delen

Of, gerechten; te weten, tafelgerechten. Zie 1 Sam. 1:4,5; Neh. 8:11,13.

1Sa 1.4,5 Ne 8.10,12

32) aan elkander.

Hebreeuws, de man aan zijn naasten.

33) alle en ieder jaar;

Hebreeuws, in alle jaar en jaar.

34) Naar de dagen,

Versta, hij ordineerde dat men de feestdagen alle jaar met zulke vreugde zou onderhouden, als zij die dagen onderhouden hadden, in welke zij rust en vrede verkregen hadden; en dat zij zulks doen zouden in die maand, die hun veranderd was van smart in blijdschap.

35) vrolijken dag;

Hebreeuws, goeden dag.

36) wat zij

Te weten, dat zij alle jaar den veertienden dag der maand Adar met vreugde zouden vieren en onderhouden.

37) dat Mordechai

Te weten, dat zij ook den vijftienden dag der maand Adar jaarlijks zouden onderhouden.

38) lot had geworpen,

Zie boven, Esth. 3:7.

Es 3.7
39) zij

Te weten, Esther.

40) voor den koning

Versta hierbij, alles wat Esther verder gedaan heeft toen zij tot den koning gekomen is.

41) hij door brieven

Te weten, de koning.

42) bevolen,

Hebreeuws, gezegd.

43) zijn boze gedachte,

Te weten, van Haman.

44) die dagen Purim,

Te weten, den veertienden en den vijftienden der maand Adar.

45) van dat Pur.

Waarvan boven, Esth. 3:7, gesproken wordt.

Es 3.7

46) dien brief,

Van welken zie boven, Esth. 9:20,21.

Es 9.20,21

47) overgekomen was,

Te weten, door het gerucht, of door brieven.

48) op hun zaad,

Dat is, op hun nakomelingen.

49) vervoegen zouden,

Te weten, uit de heidenen, der Joden religie aannemende. Zie boven, Esth. 8:17.

Es 8.17

50) deze twee dagen

Te weten, den veertienden en den vijftienden dag der maand Adar, Esth. 9:21.

Es 9.21

51) alle en ieder jaar;

Hebreeuws, in alle jaar en jaar, gelijk Esth. 9:21.

Es 9.21
52) onder de Joden,

Hebreeuws, uit het midden. Anders, vergaan uit het midden der Joden.

53) bij hun zaad.

Dat is, bij hun nakomelingen.

54) Daarna

Te weten, in het volgende jaar, zo men meent, hetwelk was het dertiende jaar des koninkrijks van Ahasveros.

55) met alle macht,

Dat is, zij schreven deze brieven zo sterk en met zulke ernstige woorden en bevelen, als zij immer konden.

56) dezen brief

Van welken gesproken wordt boven, Esth. 9:20,21,22.

Es 9.20,21,22

57) ten tweeden male

Eerst had Mordechai de dagen van het purim bevestigd, Esth. 9:20. Maar om het naarstig onderhouden derzelve te vervolgen, zo heeft Esther [wier autoriteit groot was bij de Joden] het bevel van het onderhouden dezer dagen wederom door haar brieven vernieuwd en bekrachtigd, opdat toch de memorie hunner verlossing niet in vergetelheid zou komen.

Es 9.20
58) hij zond

Te weten, Mordechai.

59) met woorden

Dat is, hun vrede en trouw toewensende.

60) voor zichzelven

Hebreeuws, op hunlieder ziel.

61) hun zaad;

Dat is, hun nakomelingen.

62) zaken van het vasten

Dat is, de gedachtenis van hunlieder nood, vasten, bidden en gevolgde verlossing.

63) bevestigde

Gelijk boven, Esth. 9:31.

Es 9.31
Copyright information for DutKant